Deux cents ans après sa naissance, Baudelaire continue de marquer les générations et le poète plane sur l'œuvre d'Yslaire depuis les origines. C'est pourtant Jeanne Duval, celle que le poète a le plus aimée et le plus maudite, que le dessinateur a choisie pour revisiter dans ce chef-d'œuvre la matière sulfureuse et autobiographique des Fleurs du mal. De Jeanne, pourtant, on ne sait presque rien, ni son vrai nom, ni sa date de naissance, ni sa date de décès. Aucune lettre signée de sa main ne nous est parvenue. Restent quelques témoignages, des portraits dessinés par Baudelaire lui-même, une photo de Nadar non authentifiée, sans oublier les poèmes qu'elle lui a inspirés. Jeanne, "c'est l'invisible de toute une époque" qui réapparaît dans la résonance féministe de la nôtre. Elle qui était stigmatisée comme mulâtresse, créole et surnommée "Vénus noire" en référence à la "Vénus hottentote", aimante tous les préjugés d'un siècle misogyne et raciste.
Tweehonderd jaar na zijn geboorte blijft Baudelaire populair, en al
van bij het begin is hij aanwezig in het werk van Yslaire. En toch
bekijkt de tekenaar het duivelse en autobiografische De bloemen van
het kwaad door de ogen van Jeanne Duval... de geliefde en gehate muze
van Baudelaire. Over Jeanne is bijna niets bekend; haar
geboortedatum, haar sterfdatum, zelfs haar echte naam kennen we niet.
We hebben alleen een paar getuigenissen, portretten getekend door
Baudelaire zelf, een niet-geauthentiseerde foto van Nadar, en de
gedichten met haar als muze. Jeanne is `de onzichtbare van een hele
periode' die weer opduikt in de feministische echo in onze tijd. Ze
is gebrandmerkt als mulattin, creoolse, kreeg `Zwarte Venus' als
bijnaam, verwijzend naar de `Hottentot-Venus', en verenigt alle
vooroordelen van een misogyne en racistische eeuw.
